Notice: Function _load_textdomain_just_in_time was called incorrectly. Translation loading for the wordpress-seo domain was triggered too early. This is usually an indicator for some code in the plugin or theme running too early. Translations should be loaded at the init action or later. Please see Debugging in WordPress for more information. (This message was added in version 6.7.0.) in /home/p6231/domains/dreessenadvocaten.nl/public_html/wp-includes/functions.php on line 6114
Uithuisplaatsing bij netwerkpleeggezin - Dreessen Advocaten

Uithuisplaatsing bij netwerkpleeggezin

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd

Zittingsplaats: Maastricht

Zaakgegevens : C/03/264244 / JE RK 19-1184

datum uitspraak: 3 juni 2019

beschikking verlenging ondertoezichtstelling, verlenging uithuisplaatsing en recht op omgang

in de zaak van

de gecertificeerde instelling WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen de GI,

gevestigd te Amsterdam,

betreffende

[minderjarige] , geboren op [2015] te [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige].

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats],

en

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats],

hierna samen te noemen de ouders,

[belanghebbende 3], wonende te [woonplaats]

en

[belanghebbende 3], wonende te [woonplaats],

hierna samen te noemen de pleegouders.

1Het procesverloop

1.1.Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

– het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige], met bijlagen, van de GI van 15 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 16 mei 2019.

– naar de kinderrechter begrijpt: de wijziging van de grondslag van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de GI van 28 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 28 mei 2019.

– naar de kinderrechter begrijpt: de akte houdende vermeerdering van het verzoek van de GI, ingekomen bij de griffie op 28 mei 2019.

1.2.Op 29 mei 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

1.3.Gehoord zijn:

– de moeder,

– de vader,- de pleegouders,

– een vertegenwoordigster van de GI.

2De feiten

2.1.Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

2.2.Bij beschikking van 4 juni 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 4 juni 2019. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter tevens machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de familie [pleegouders] tot 4 maart 2019.

2.3.Bij beschikking van 18 februari 2019 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (specifiek: het netwerkpleeggezin van de familie [pleegouders]), verlengd tot 4 juni 2019.

2.4.[minderjarige] heeft sinds 27 februari 2018 bij de familie [pleegouders] verbleven.

2.5.Op 2 mei 2019 is [minderjarige] door de GI geplaatst in een pleeggezin in de omgeving van Roermond.

3. De ontvankelijkheid van de verzoeken van 15 mei en de toelaatbaarheid van de wijziging en vermeerdering van het verzoek van 28 mei 2019

3.1.De moeder stelt zich op het standpunt dat de GI niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de verzoeken. Daarbij verwijst de moeder naar het procesreglement. De verzoeken zijn geen van alle tijdig ingediend.

3.2.

De GI geeft aan dat de verzoeken van 15 mei 2019 inderdaad niet tijdig zijn ingediend. De GI had in eerste instantie tijdig een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ingediend. Daarbij was echter vergeten ook de verlenging van de ondertoezichtstelling te vragen. De GI is daarop door de kinderrechter niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Gelet op het belang van [minderjarige] verzoekt de GI de rechtbank haar ontvankelijk te verklaren in deze verzoeken.

Wat betreft de verzoeken van 28 mei 2019 geeft de GI aan dat dit zelfstandige verzoeken zijn. De verzoeken zijn laat ingediend vanwege computerstoringen. Met deze verzoeken wil de GI bewerkstellingen dat de juridische situatie weer overeenkomt met de feitelijke situatie.

3.3.De vader geeft aan dat het weliswaar allemaal niet goed is gegaan qua termijnen maar dat het belang van [minderjarige] vooropgesteld moet worden. Hij is van mening dat de GI ontvankelijk moet worden verklaard in alle verzoeken.

3.4.De kinderrechter oordeelt als volgt. Ingevolge het procesreglement civiel jeugdrecht dient een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en het verzoek tot verlenging van een machtiging uithuisplaatsing uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling en/of machtiging uithuisplaatsing te worden ingediend.

3.5.De kinderrechter is van oordeel dat de verzoeken van 15 mei 2019 weliswaar laat zijn ingediend, maar niet zo laat dat de eisen van een goede procesorde in de gegeven omstandigheden noodzaken tot niet-ontvankelijkheid van deze verzoeken. De moeder heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd, dat zij door het buiten de in het procesreglement civiel jeugdrecht genoemde termijn indienen van de verzoeken zodanig in haar belang is geschaad dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid aangewezen is. De kinderrechter houdt hierbij rekening met het feit dat de GI haar eerdere foutieve verzoek, zoals bleek op de zitting van de kinderrechter van 13 mei 2019, zo spoedig mogelijk heeft proberen te herstellen. Het was voor alle betrokkenen duidelijk, of had dat kunnen zijn, dat deze verzoeken zouden worden gedaan. Daar komt nog bij dat het Procesreglement niet de sanctie van niet-ontvankelijkheid verbindt aan een niet-tijdige indiening als de onderhavige.

3.6.De GI heeft op 28 mei 2019 nog stukken ingediend. De kinderrechter begrijpt deze stukken als een wijziging van de grondslag van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en als een vermeerdering van haar verzoek, in die zin dat de GI een verzoek doet tot het vaststellen/wijzigen van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang van de moeder met [minderjarige].

3.7.Waar de moeder heeft aangevoerd dat de GI niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in deze verzoeken omdat deze te laat zijn ingediend, begrijpt de kinderrechter dit standpunt als een bezwaar tegen deze wijziging en vermeerdering.

3.8.De kinderrechter volgt de moeder en de pleegouders in hun bezwaar. Door in een zeer laat stadium van de procedure het verzoek te wijzigen en te vermeerderen op de wijze zoals de GI heeft gedaan, zijn de moeder en de pleegouders in hun mogelijkheid om verweer te voeren en daarmee in hun verdedigingsbelang geschaad. Daar komt bij dat de beginselen van een goede procesorde eveneens met zich brengen dat de GI de vermeerdering en de wijziging van het verzoek eerder zou hebben aangekondigd, te meer daar de feitelijke situatie aangaande [minderjarige] waarin de wijziging en de vermeerdering hun grondslag vinden, door de GI zelfs tot stand is gebracht nog voordat de verzoeken van 15 mei 2019 waren ingediend. Het argument van de computerstoring kan aan dit oordeel niet afdoen, alleen al niet omdat een dergelijke storing voor risico van de GI komt. De slotsom is derhalve dat de wijziging en de vermeerdering van het verzoek buiten beschouwing worden gelaten en dat de kinderrechter zal beslissen op de oorspronkelijke verzoeken van 15 mei 2019.

4De verzoeken van de GI

4.1.De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.Tevens wordt verzocht de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.2.

Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI aan dat [minderjarige] sinds 27 februari 2018 bij de pleegouders woont. [minderjarige] is elk weekend bij de vader thuis en heeft een contactregeling met de moeder. Tot 2 mei 2019 was dat twee keer per week gedurende drie uren, waarvan twee uren begeleid door AnaCare, bij de moeder thuis..

Beide ouders hebben persoonlijke problematiek. Het lukt hen niet om structureel de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Over het verblijf van [minderjarige] bij de vader zijn geen momenteel geen zorgen. Vader wordt ondersteund door grootmoeder vaderszijde. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat onderzocht wordt of [minderjarige] mogelijk bij de vader kan worden geplaatst, AnaCare is bij dit onderzoek betrokken.

De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Duidelijk is echter dat de moeder [minderjarige] belast met volwassenenproblematiek. Daarnaast blijkt ter zitting dat de partner van de moeder aanwezig is bij bezoekmomenten en daarbij dreigend kan overkomen. Dat heeft als gevolg dat AnaCare niet langer de contactregeling bij de moeder thuis wil faciliteren.

De GI geeft aan dat [minderjarige] de laatste tijd zorgelijk gedrag laat zien na verschillende contactmomenten.

De ouders hebben een slechte verstandhouding. Hoewel er de laatste tijd niet veel escalaties zijn geweest, praten ze slecht over elkaar en kunnen ze niet met elkaar samenwerken in het belang van [minderjarige]. Er is ook veel onrust in het familienetwerk van moederskant rondom [minderjarige]. De pleegouders hebben de afspraak gemaakt dat familie niet meer bij hen thuis mag komen om [minderjarige] te zien.

4.3.[minderjarige] wordt op dit moment ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De bedreiging bestaat hieruit dat de GI zich zorgen maakt om [minderjarige] als het gaat om de onduidelijkheid rondom haar woonplek. Mede gezien haar leeftijd is het belangrijk dat zij zo snel mogelijk duidelijkheid heeft over de plek waar zij kan gaan opgroeien. De GI maakt zich ook zorgen om [minderjarige] als het gaat om de ouders en de vechtscheiding waarin zij met elkaar verwikkeld zijn. Hoewel de ouders wat meer afstand tot elkaar proberen te houden, blijven zij elkaar verwijten maken en beschuldigen. Het lukt hen niet om een samenwerkingsrelatie aan te gaan in het belang van [minderjarige]. Wanneer dit niet verbetert, heeft [minderjarige] niet de kans om in een veilige en stabiele opvoedingsomgeving bij een van de ouders op te groeien. [minderjarige] zal dan in een loyaliteitsconflict komen.

4.4.[minderjarige] verblijft momenteel op een veilige plek. De pleegouders hebben onlangs een positief advies van de GI gekregen waarmee zij officieel de pleegouders van [minderjarige] zijn. Wel is het zo dat de pleegouders, door de aanhoudende onrust in het gehele systeem, hebben aangegeven dat ze niet weten hoelang ze nog voor [minderjarige] kunnen blijven zorgen als de onrust rondom [minderjarige] niet zal afnemen. Het is voor [minderjarige] van groot belang dat zij op korte termijn meer duidelijkheid krijgt over de plek waar zij gaat opgroeien.

4.5.Op dit moment is het niet in het belang van [minderjarige] om haar nu over te plaatsen naar één van beide ouders. Deze stap is nu te groot en zal te veel van haar vragen. Om een goed besluit voor [minderjarige] te kunnen nemen, zullen de komende tijd de ontwikkelingen rondom de ouders goed gevolgd moeten worden en zal op enig moment besloten moeten worden wat haar woonplek gaat zijn. Voor nu heerst er teveel onrust in het algehele systeem om hier een besluit over te nemen. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat zij op korte termijn in staat is om een advies te geven over een definitieve plaatsing bij de vader. Vooralsnog is het noodzakelijk dat de machtiging uithuisplaatsing wordt verlengd.

4.6.Ter zitting is duidelijk geworden dat per 2 mei 2019 [minderjarige] uit het gezin van de pleegouders is gehaald. De GI heeft aangegeven dat dit nodig was om rust en stabiliteit te geven aan [minderjarige].

5Het standpunt van belanghebbenden

5.1.De vader kan zich in het belang van [minderjarige] vinden in de verzoeken. Hij zou graag willen dat [minderjarige] blijft bij het gezin waar zij momenteel verblijft.

5.2.De moeder verzoekt de kinderrechter de verzoeken af te wijzen omdat de verzoekschriften feitelijke onjuistheden bevatten en omdat er essentiële zaken worden achtergehouden. Zij voert samengevat daartoe aan dat de GI verzwijgt dat er op 13 mei 2019 een zitting is geweest waarbij zij niet-ontvankelijk is verklaard. De GI had verzuimd in te gaan op een verlenging van de ondertoezichtstelling en had in het petitum alleen verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarnaast is tijdens die zitting aan het licht gekomen dat de GI eenzijdig heeft besloten [minderjarige] bij haar pleegouders weg te halen en te plaatsen in een ander pleeggezin. Dat terwijl de GI stelt dat de vele wisselingen van plek een enorme weerslag op [minderjarige]’s ontwikkeling hebben en dat [minderjarige] daardoor zorgelijk gedrag vertoont. Daarmee zorgt de GI zelf voor instabiliteit. De gronden waarop de GI haar verzoeken baseert zijn daarmee tegenstrijdig te noemen. Daarnaast heeft de GI zich bij plaatsing van [minderjarige] in een ander pleeggezin niet aan de wet gehouden. De moeder verwijst daarbij naar artikel 1:265i BW. De GI had hiervoor toestemming moeten hebben van de kinderrechter aangezien [minderjarige] al langer dan een jaar bij de pleegouders woonde.

5.3.Daarnaast voert de moeder aan dat de GI zelf aangeeft dat de moeder grote vooruitgang heeft geboekt. Zij heeft een woning op haar naam staan, bewindvoering geregeld, creatieve therapie afgerond, komt haar afspraken na en ze staat de inzet van een ambulant begeleider toe. Ze slikt geen medicijnen meer en ze zal agressie-regulatietherapie gaan volgen. Zij accepteert de hulp die nodig is. Er wordt dus niet voldaan aan de voorwaarde voor ondertoezichtstelling dat de ouders geen hulp accepteren.

5.4.De moeder betwijfelt of aan de voorwaarden voor een uithuisplaatsing wordt voldaan. Daarbij acht de moeder het onaanvaardbaar dat juist de GI hierom verzoekt. De GI houdt zich niet aan haar verplichtingen die voortvloeien uit artikel 1:255, vijfde lid BW en artikel 1:262 BW. Er is geen sprake van enige steun aan [minderjarige] of de moeder opdat de concrete bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] wordt weggenomen. Ook bevordert de GI het gezinsverband tussen de ouders en [minderjarige] niet. De moeder weet niet eens meer waar [minderjarige] verblijft. Haar omgang is beperkt tot twee uren per week in de omgeving van Roermond, hetgeen moeder in verband met het noodzakelijke reizen financieel amper aankan. De moeder ontkent dat haar partner [minderjarige] heeft bedreigd. Zij wil graag weer meer omgang en beroept zich op artikel 8 EVRM.

5.5.Voor het geval de kinderrechter toch de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zal verlengen verzoekt de moeder te bepalen dat [minderjarige] geplaatst wordt bij de familie [pleegouders], zoals eerder door de kinderrechter bepaald.

6De verdere beoordeling

6.1.Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen BW) in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:255 BW, kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen voor de duur van ten hoogste twaalf maanden, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen.

6.2.Uit de stukken en het verhandelende ter zitting is gebleken dat er bij [minderjarige] nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Bij de moeder wordt [minderjarige] belast met volwassenenproblematiek, er is een complicerend familienetwerk, de ouders hebben een slechte verstandhouding en zij zijn niet in staat om met elkaar samen te werken. Het gedrag van [minderjarige] is zorgelijk. De moeder geeft aan dat de ouders vrijwillig hulp aanvaarden en dat daarmee de grond voor een ondertoezichtstelling komt te vervallen. De kinderrechter merkt op dat ouders ieder voor zich hulp hebben en goede stappen hebben gezet. Deze hulp is echter in het belang van de ouders individueel. Niet gesteld of gebleken is dat deze hulp ook gericht is op het belang van [minderjarige] en gericht is op ondersteuning van beide ouders in hun ouderschap. Daarbij is ondanks deze hulp gebleken dat ouders nog niet in staat zijn om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Evenmin is gebleken dat door deze hulpverlening de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is weggenomen. Gelet hierop is en blijft de ondertoezichtstelling noodzakelijk.

6.3.Anders dan de moeder stelt, ziet de kinderrechter geen grond om de ondertoezichtstelling niet toe te wijzen vanwege onjuistheden in het verzoekschrift of verzwijging van feiten door de GI. Het verzoekschrift verdient weliswaar niet de schoonheidsprijs, maar dit laat onverlet dat op grond van het verzoekschrift en de stellingen van de GI ter zitting de ernstige ontwikkelingsbedreiging aannemelijk is.

6.4.De rechtbank zal de ondertoezichtstelling verlengen voor een jaar, aangezien deze termijn gezien de aard en ernst van de ontwikkelingsbedreiging nodig wordt geacht.

6.5.Op grond van het bepaalde in artikel 1:265c lid 1 BW, in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:265b BW, kan de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

6.6.

Vooropgesteld zij dat de machtiging tot uithuisplaatsing is bedoeld om toe te werken naar een situatie waarin een kind weer bij een ouder met gezag kan wonen. Zoals al in eerdere beschikkingen van de kinderrechter is aangegeven, is het van belang dat vast komt te staan of [minderjarige] bij de moeder of de vader kan gaan wonen. Ter zitting en uit de stukken blijkt dat de GI aan het onderzoeken is wat de mogelijkheden zijn bij de vader. Ook bij de moeder heeft er aanvankelijk een opbouw in contacten plaatsgevonden. Dat laatste is doorkruist doordat de GI [minderjarige] begin mei 2019 in een ander pleeggezin heeft geplaatst.

Nu het perspectief van [minderjarige] nog niet duidelijk is, is de kinderrechter van oordeel dat voortzetting van de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding, zodat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd. De GI heeft aangegeven dat het onderzoek zich in de afrondende fase bevindt. De kinderrechter zal daarom de machtiging verlengen voor een periode van zes maanden onder aanhouding van de beslissing op de resterende termijn.

6.7.Wat betreft het verweer van de moeder dat de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet mag worden toegewezen omdat de GI niet voldoet aan de vereisten van artikel 1:255, vijfde lid BW en artikel 1:262 BW overweegt de kinderrechter dat – als dit al juist zou zijn – dit niet afdoet aan de noodzakelijkheid van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, zodat dit zal worden gepasseerd.

6.8.Wat betreft het verzoek van de moeder om te bepalen dat [minderjarige] weer geplaatst wordt bij de pleegouders [pleegouders] overweegt de kinderrechter als volgt.

6.9.De kinderrechter acht dit verzoek toewijsbaar. In dit verband stelt de kinderrechter voorop dat in geval van uithuisplaatsing de bedoeling van de wetgever een voorkeur voor plaatsing in een netwerkpleegezin inhoudt boven plaatsing in een neutraal pleeggezin. Daarmee wordt, waar dat in het belang van een minderjarige mogelijk en aangewezen is, gewaarborgd dat de inbreuk op de bescherming van het gezinsleven (artikel 8 EVRM) vanwege een uithuisplaatsing zoveel mogelijk wordt beperkt door de minderjarige zoveel mogelijk in zijn sociale omgeving te houden..

6.10.Tegen deze achtergrond geldt dat de GI in haar verzoekschrift en ter zitting heeft aangegeven dat de pleegouders [pleegouders], zijnde de oudtante en oudoom van [minderjarige], goede pleegouders zijn die het belang van [minderjarige] voor ogen hebben. Zonder nadere toelichting, die de GI niet of nauwelijks heeft gegeven, heeft de GI onvoldoende onderbouwd waarom [minderjarige] niet meer bij de pleegouders kan verblijven en waarom iet geprobeerd is bij hen voldoende rust en stabiliteit te creëren voor [minderjarige]. Daarbij komt nog dat de pleegouders inmiddels ruim langer dan een jaar voor [minderjarige] hebben gezorgd zonder dat zulks tot bezwaren van de GI heeft geleid. Integendeel, de pleegouders zijn nog recent gescreend en dat heeft geleid tot formalisering van hun status als pleegouders. Hiermee rijmt niet dat de GI zonder belanghebbenden daarin te kennen en zonder toestemming van de kinderrechter op grond van artikel 1:265i BW [minderjarige] bij de pleegouders hebben weggehaald. Overigens is gesteld noch gebleken dat de GI spoedmachtiging ter zake aan de kinderrechter heeft verzocht en dat deze nadien is gegeven.

6.11.elet op het bovenstaande en bij deze stand van zaken zal de kinderrechter de machtiging beperken, in die zin dat deze wordt verleend voor plaatsing van [minderjarige] in het netwerkgezin [pleegouders].

7.De beslissing

De kinderrechter:

7.1.verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige], geboren op [2015] te [geboorteplaats], voor de termijn van één jaar, aldus tot 4 juni 2020;

7.2.verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige], geboren op [2015] te [geboorteplaats] in het netwerkpleeggezin van de familie [pleegouders] voor de termijn van zes maanden, aldus tot 4 december 2019;

7.3.verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

7.4.wijst het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Bijker-Veen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019, en op schrift gesteld op 4 juni 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

– door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

– door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof’s-Hertogenbosch