In een recente uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2024:6703) heeft de rechtbank een belangrijke beslissing genomen over de toepassing van verplichte zorg onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Een centraal punt in deze zaak was het verzoek van de officier van justitie om het gebruik van communicatiemiddelen van de betrokkene te beperken. Dankzij een goed onderbouwd verweer van mr. Dreessen, werd dit verzoek door de rechtbank afgewezen.
Achtergrond van de zaak
De zaak betrof een verzoek van de officier van justitie voor een zorgmachtiging van zes maanden om verplichte zorg te verlenen aan betrokkene, die te kampen heeft met ernstige psychische problematiek en verslavingsstoornissen. De rechtbank diende te beoordelen welke vormen van verplichte zorg gerechtvaardigd waren, waaronder medicatie, bewegingsbeperking en toezicht op middelengebruik. Een controversieel element van het verzoek was het beperken van het gebruik van communicatiemiddelen.
Het verweer van mr. Dreessen
Mr. Dreessen voerde, namens betrokkene, een krachtig verweer tegen de beperking van communicatiemiddelen. Zij benadrukte dat, hoewel de betrokkene instemde met de andere vormen van verplichte zorg, er geen incidenten of specifieke risico’s waren die een beperking op communicatiemiddelen zouden rechtvaardigen. Bovendien had betrokkene deze vrijheid nodig om zijn herstel en toekomstplannen op te bouwen, waaronder werk vinden en op zoek gaan naar een eigen woning, aldus mr. Dreessen in haar pleidooi.
Standpunt van de Psychiater
De psychiater, die tijdens de mondelinge behandeling aanwezig was, ondersteunde het verzoek voor de zorgmachtiging, maar gaf aan dat er geen noodzaak was voor een beperking op het gebruik van communicatiemiddelen. Deze beperking zou enkel in het kader van zorgbegeleiding en ambulante zorg nodig zijn, en niet als preventieve maatregel.
Argumenten voor Afwijzing van de Beperking
De rechtbank heeft, op basis van het verweer en de toelichting van de psychiater dat daarop volgde, geconcludeerd dat het beperken van de communicatiemiddelen een disproportionele maatregel zou zijn. Er was onvoldoende bewijs dat deze beperking een noodzakelijk en effectief middel zou zijn om ernstig nadeel voor betrokkene af te wenden. Omdat er geen specifieke voorvallen waren die dit rechtvaardigden en de beperking mogelijk schadelijk kon zijn voor het herstelproces, wees de rechtbank dit verzoek af.
Deze casus illustreert hoe een goed onderbouwd verweer kan leiden tot een evenwichtige benadering van verplichte zorg, waarbij ook rekening wordt gehouden met de autonomie en het welzijn van betrokkene. De beslissing van de rechtbank vormt daarmee een waardevol precedent in de zorgvuldige toepassing van de Wvggz. De volledige uitspraak is hier te lezen.
Indien u vragen heeft over vormen van verplichte zorg bij een zorgmachtiging op basis van de Wvggz, neem dan zeker contact met ons op via 046 458 1882 of per e-mail.