Familie en jeugd
Datum uitspraak : 4 juni 2019
Zaaknummer : C/03/264415 / KG ZA 19-232
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[eiseres 1] , wonende te [woonplaats] ,
en
[eiser] , wonende te [woonplaats] ,
samen verder te noemen: de pleegouders,
en
[eiseres 2] wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,
eisers, advocaat mr. C.J.M. Dreessen;
tegen:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,gevestigd te Amsterdam,gedaagde, verder te noemen: de GI,gemachtigde mw. K. Duffhauss
1 Het verloop van de procedure
1.1.Eisers hebben de GI gedagvaard in kort geding. Op 27 mei 2019 hebben eisers een akte van wijziging van eis ingediend. Op de dienende dag, 29 mei 2019, hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding en akte van wijziging van eis, waarna zij hun vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader hebben doen toelichten.
1.2.De GI heeft verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
1.3.Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
1.4.Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.Moeder heeft samen met de vader het ouderlijk gezag over hun dochter [minderjarige] van drie jaar.
2.2.Bij beschikking van 4 juni 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 4 juni 2019. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de familie [pleegouders] tot 4 maart 2019.
2.3.Bij beschikking van 18 februari 2019 is de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin van de familie [pleegouders] ), verlengd tot 4 juni 2019.
2.4.[minderjarige] heeft sinds 27 februari 2018 bij de familie [pleegouders] verbleven.
2.5.Op 2 mei 2019 is [minderjarige] door de GI zonder toestemming van de kinderrechter geplaatst in een pleeggezin in de omgeving van Roermond.
3 Het geschil
3.1.
De moeder en de pleegouders zijn van mening dat de GI onrechtmatig heeft gehandeld door [minderjarige] te plaatsen in een ander pleeggezin. Zij voeren daartoe aan dat de GI daarmee in strijd handelt met de beschikkingen van de rechtbank, waarin immers is bepaald dat [minderjarige] geplaatst dient te worden in het netwerkpleeggezin [pleegouders] . Daarnaast woont [minderjarige] al meer dan een jaar bij de familie [pleegouders] en had de GI daarom toestemming aan de kinderrechter moeten vragen om [minderjarige] elders te plaatsen. De moeder en pleegouders verwijzen naar artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Daarnaast acht de moeder het onrechtmatig dat gedaagde zich jegens haar niet meer aan de afspraken met betrekking tot de omgang tussen haarzelf en [minderjarige] houdt, maar zelfs het risico neemt dat deze omgang in het geheel niet meer kan plaatsvinden door te bepalen dat moeder voortaan naar Roermond moet reizen om [minderjarige] te kunnen zien. Daarnaast is de omgang in aantal uren eenzijdig teruggeschroefd en heeft de GI bepaald dat deze niet meer bij moeder thuis kan plaatsvinden.
3.2.De moeder en pleegouders vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
1. de GI gehouden is om binnen 24 uur na betekening van het vonnis, dan wel binnen een in goede justitie te bepalen termijn, [minderjarige] terug te plaatsen bij haar pleegouders, zoals eerder door de rechtbank is bepaald;
2. de omgang tussen moeder en [minderjarige] in ere wordt hersteld, inhoudend dat moeder en [minderjarige] iedere dinsdag en iedere donderdag tussen 9 uur en 12 uur bij haar thuis ziet;
3. aan de GI een dwangsom wordt opgelegd van € 1.000,–, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag dat gedaagde niet aan het vonnis voldoet;
4. de GI tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te veroordelen in de proceskosten welke zijdens moeder en pleegouders zijn gemaakt, te weten advocaatkosten, reiskosten van de advocaat, de eigen bijdrage, griffierechten en deurwaarderskosten, alsmede de GI te veroordelen in alle overige kosten welke door en namens eisers, binnen en buiten rechte, ten behoeve van deze procedure zijn gemaakt, alsmede de gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de kosten ten behoeve van de executie van het vonnis en te bepalen dat, wanneer gedaagde deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis, dan wel een andere in goede justitie te bepalen termijn, heeft voldaan, deze kosten verhoogd zullen worden met de wettelijk rente.
3.3Het verweer van de GI komt erop neer dat er rust en stabiliteit nodig was voor [minderjarige] . De verschillende omgangsmomenten, reisbewegingen en therapieën waren te veel voor haar. [minderjarige] laat forse gedragsproblemen zien. Daarnaast kwamen er steeds meer zorgen over het begeleide bezoek van [minderjarige] bij de moeder. Het haar van [minderjarige] wordt ongeoorloofd geblondeerd en de vriend van moeder is ongeoorloofd aanwezig en stelt zich bedreigend op. Uiteindelijk is tijdens een methodische leerbijeenkomst besloten dat [minderjarige] naar een neutraal pleeggezin zou moeten om rust te gaan creëren. De GI geeft aan dat juridisch een en ander niet goed is gegaan en dat de overplaatsing zonder de juiste toestemming heeft plaatsgevonden. Ook had de omgangsregeling met moeder op de juiste wijze vastgelegd moeten worden. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat geen vooroverleg met de pleegouders is gevoerd omdat dit voor veel onrust zou hebben gezorgd. Zowel moeder als pleegouders zijn niet altijd transparant richting de GI.
4 De beoordeling
4.1.De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang bij de vorderingen voldoende aannemelijk is, zodat de moeder en de pleegouders in de vorderingen kunnen worden ontvangen. De GI heeft het spoedeisend belang ook niet betwist.
Terugplaatsing bij pleegouders
4.2.Ingevolge artikel 1:265i BW behoeft de GI toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin.
4.3.Het staat vast dat de GI deze toestemming niet aan de kinderrechter heeft gevraagd.
4.4.Ook heeft de GI gehandeld in strijd met een eerdere beschikking van de rechtbank waarbij een machtiging uithuisplaatsing is verleend van [minderjarige] bij het netwerkpleeggezin [pleegouders] .
4.5.Zonder nadere toelichting, die de GI niet of nauwelijks heeft gegeven, heeft de GI onvoldoende onderbouwd waarom [minderjarige] niet meer bij de pleegouders kan verblijven en waarom de pleegouders niet de rust en stabiliteit kunnen verzorgen die nodig is voor [minderjarige] . Niet is gesteld of gebleken dat met de pleegouders is geprobeerd om de voor [minderjarige] gewenste rust en stabiliteit te verkrijgen. Niet is gesteld dat de pleegouders geen goede zorg verlenen aan [minderjarige] . Zij zijn recent nog gescreend en dat heeft geleid tot formalisering van hun status als pleegouders. Ook is niet gebleken van een noodsituatie.
4.6.Gelet op vorenstaande zal de rechtbank beslissen dat [minderjarige] weer teruggeplaatst moet worden bij de pleegouders [pleegouders] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis.
Contact met moeder
4.7.Wat betreft de omgang van [minderjarige] met moeder overweegt de rechtbank als volgt.
4.8.De rechtbank begrijpt uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken dat in overleg tussen moeder, de pleegouders en de GI de afspraak is gemaakt dat moeder [minderjarige] twee keer week ziet gedurende drie uren. Het eerste uur zag moeder [minderjarige] alleen, daarna sloot AnaCare aan. Afgesproken was dat de vriend van moeder daarbij niet aanwezig zou zijn. Dit was de situatie die gold tot eind april.
4.9.
Er heeft op 30 april 2019 een incident plaatsgevonden tussen een medewerker van AnaCare en de vriend van moeder. De medewerker van AnaCare voelde zich bedreigd. Moeder ontkent dat er sprake is van een bedreiging. Zij geeft aan dat haar vriend terechte opmerkingen maakte richting de medewerker van AnaCare. Volgens moeder klopten de rapporten van AnaCare niet en heeft haar vriend de medewerker daar op aangesproken en gezegd dat de rapporten naar waarheid opgemaakt moesten worden. Moeder geeft aan dat haar vriend inderdaad niet aanwezig mocht zijn. Bij brief van 30 april 2019 heeft AnaCare de moeder laten weten de bezoeken met [minderjarige] niet langer te kunnen vormgeven in de woning van moeder.
Begin mei is [minderjarige] geplaatst in een ander pleeggezin en is het contact van moeder met [minderjarige] beperkt tot 2 uur per week bij Balorig in Roermond.
4.10.Ingevolge artikel 1:265f, eerste lid, BW kan de gecertificeerde instelling voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. In het tweede lid van voornoemd artikel wordt bepaald dat de beslissing van de gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing. Artikelen 1: 254 en 1: 265 BW zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
4.11.De gecertificeerde instelling moet zich bij een beslissing als bedoeld in artikel 1:265f, eerste lid, BW houden aan de in afdeling 3.2. Algemene Wet Bestuursrecht neergelegde beginselen van zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging en dient ook de beslissing goed te motiveren. De beslissing om niet langer de bezoeken te begeleiden in de thuissituatie is gemotiveerd medegedeeld door AnaCare aan moeder. Vervolgens heeft de plaatsing van [minderjarige] in een ander pleeggezin en de daaropvolgende beperking van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] plaatsgevonden. Door ten aanzien van de beslissing met betrekking tot het contact tussen moeder en [minderjarige] geen hoor en wederhoor toe te passen, de moeder en pleegouders voor een voldongen feit te stellen, de beslissing niet op papier te zetten en pas achteraf te motiveren heeft de gecertificeerde instelling alle beginselen van zorgvuldigheid geschonden.
4.12.Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van moeder toewijzen met dien verstande dat de het contact tussen moeder en [minderjarige] niet in de woning van moeder hoeft plaats te vinden.
Ten aanzien van de dwangsom en proceskosten
4.13.Eisers hebben niet of nauwelijks gemotiveerd waarom een dwangsom hier op zijn plaats is. De rechtbank heeft geen reden te veronderstellen dat de GI haar verplichtingen die volgen uit dit vonnis niet na zal komen. De rechtbank zal daarom de vordering om een dwangsom op te leggen afwijzen.
4.14.
De GI zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in proceskosten aan de zijde van de pleegouders en de moeder. Deze kosten worden begroot op: explootkosten
€ 99,01.; griffierecht € 81,- ; salaris advocaat € 633; Totaal € 813,01.De overige door eisers genoemde (reis)kosten zijn niet gespecificeerd en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
4.15.De vaststelling van de proceskosten omvat ingevolge artikel 237 Rv zowel de voor als na de uitspraak gemaakte kosten. Een aparte uitspraak over de nakosten is mitsdien niet nodig. De vordering de GI te veroordelen in de nakosten is derhalve overbodig, en zal mitsdien worden afgewezen. Dit vonnis levert aan eisers immers reeds een titel op om ook de nakosten te executeren. Zo de GI zou weigeren om de na de uitspraak ontstane kosten te betalen, kunnen deze op verzoek van eisers door de voorzieningenrechter worden begroot, die daartoe op de voet van artikel 237, vierde lid, Rv een bevelschrift kan afgeven.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.veroordeelt de GI om [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [2015] , binnen 24 uur na betekening van het vonnis terug te plaatsen in het netwerkpleeggezin [pleegouders] ;
5.2.veroordeelt de GI om de afgesproken omgangsregeling van moeder met [minderjarige] , inhoudend dat moeder en [minderjarige] iedere dinsdag en iedere donderdag tussen 9 uur en 12 uur ziet, na te komen met dien verstande dat de omgang niet in de thuissituatie bij moeder hoeft plaats te vinden;
5.3.veroordeelt gedaagde in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van eisers begroot op € 813,01;
5.4.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Bijker-Veen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni in tegenwoordigheid van de griffier.