RECHTBANK LIMBURG
Team Toezicht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7161014 BM VERZ 18-3435
BM-nummer: BM 372983
Uitspraakdatum: 28 november 2018
Beschikking opheffing bewind
op het verzoek van:
[rechthebbende] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: rechthebbende,
gemachtigde: mr. C.J.M. Dreessen, advocaat, kantoorhoudende te Sittard.
procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 22 augustus 2018,
- een reactie van de bewindvoerder, mevrouw [bewindvoerder] , h.o.d.n. [handelsnaam bewindvoerder] V.O.F., ontvangen op 18 september 2018.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2018, waarbij verschenen
zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. J.B.G. Gelissen, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. C.J.M. Dreessen,
- de bewindvoerder.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.
verzoek
Bij beschikking van 11 april 2012 zijn met ingang van 1 mei 2012 als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld. Sedert 1 november 2015 is mevrouw [bewindvoerder] , h.o.d.n. [handelsnaam bewindvoerder] V.O.F., bewindvoerder.
De rechthebbende heeft verzocht om opheffing van het bewind.
beoordeling
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
De (gemachtigde van de) rechthebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie van rechthebbende dusdanig is gewijzigd dat de noodzaak voor het beschermingsbewind niet meer aanwezig is. Hij heeft inmiddels een vaste baan, waarbij hij netto meer verdient dan het bruto minimumloon. Hij is thans schuldenvrij. Rechthebbende heeft daarnaast aangevoerd geen vertrouwen meer te hebben in zijn bewindvoerder en in bewind in het algemeen. De bewindvoerder stelt steeds andere eisen aan opheffing van het bewind en maakt fouten bij de het opstellen van de rekening en verantwoordingen. Ook heeft zij gelden van de rechthebbende gebruikt om schulden van de ex-partner van rechthebbende af te lossen. Voortzetting van het bewind is dan ook niet langer zinvol, aldus (de gemachtigde van) de rechthebbende.
De bewindvoerder heeft gemeld dat zij weliswaar akkoord is met het verzochte, maar dat zij opheffing van het bewind wel onverantwoord vindt. De financiële situatie van de rechthebbende is immers niet stabiel. Zijn inkomen is wisselend en meestal komt er maandelijks net voldoende binnen om de vaste lasten van te betalen. Daarnaast ontstaan er nieuwe schulden.
De kantonrechter overweegt dat uit het dossier blijkt dat het bewind is ingesteld vanwege de (lichamelijke of) geestelijke toestand van de rechthebbende. Zijn partner had het gezin verlaten en rechthebbende bleef alleen met twee zeer jonge kinderen achter. Omdat de prioriteit van rechthebbende bij de verzorging van zijn kinderen lag, is hij gestopt met werken. Daardoor zijn er schulden ontstaan. Die schulden zijn gesaneerd. Rechthebbende heeft zijn leven thans beter op de rails en heeft inmiddels een baan. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat voldoende is gebleken dat de reden waarom het bewind destijds is ingesteld in voldoende mate is komen te vervallen. Nu geen dan wel onvoldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de voortzetting van het bewind over de goederen van de rechthebbende rechtvaardigen, zal de kantonrechter het bewind opheffen wegens gebrek aan noodzaak daartoe.
De kantonrechter zal voor het opmaken van de tussentijdse eindrekening en -verantwoording de beloning vaststellen overeenkomstig artikel 3 lid 5 sub d van de Regeling beloning
curatoren, bewindvoerders en mentoren.
beslissing
De kantonrechter:
– heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende] met ingang van 1 december 2018,
– bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door de rechthebbende voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het team Toezicht overlegt,
– stelt de beloning voor het opmaken van de tussentijdse eindrekening en -verantwoording vast overeenkomstig artikel 3 lid 5 sub d van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
DO